Mijn vader* vertrok als 12 jarige de wijde wereld in.
Tegen de avond kwam hij bij een boerderij. Vermoeid en hongerig kroop hij tegen de hooiberg, waar de boerin hem in een diepe slaap aantrof. Ze droeg hem naar binnen en liet hem tot de volgende morgen slapen. Nadat hij de Boer en zijn vrouw zijn verhaal verteld had, kwamen ze overeen dat hij bij hen in dienst zou komen tegen een vergoeding van kost en inwoning, plus ƒ 25 loon per jaar. Zo gaven zij hem niet alleen werk en een onderdak. Ze voorkwamen ook dat mijn vader zou opgroeien voor galg en rat.
Filantropie?
Het was echter niet alleen maar filantropie. De boer had er zelf ook belang bij. Hij had op deze manier een goedkope arbeidskracht.
Dat was ruim 100 jaar geleden in Nederland heel gewoon. Er was nog geen algehele leerplicht. Het was in die tijd heel gebruikelijk dat kinderen vrijwel geen onderwijs volgden. De meeste kinderen moesten namelijk thuis bijdragen aan de inkomsten en werden daarom ingezet als, goedkope, arbeider op het land of in de fabriek. Met als gevolg dat veel kinderen niet konden lezen en schrijven. Er waren meer zaken totaal anders dan nu: De huizen waren slecht, de gezondheidszorg stond nog in de kinderschoenen, arbeiders hadden weinig te vertellen, verdienden een schamel loontje, sociale voorzieningen bestonden nog niet.
Zijn echte veranderingen mogelijk?
En nu?
*Dit verhaal komt uit het boek ‘Teuntje Bouwman vertelt’.