Nog niet zo lang geleden,
op 20 november 1989,
hebben alle landen van de wereld met elkaar afgesproken
dat ze goed voor de kinderen zullen zorgen.
Dat ze alles zullen doen
om kinderen waar dan ook te helpen.
Zodat ze gezond zullen zijn, ze naar school kunnen gaan
en blijer kunnen opgroeien in een veilige wereld.
Wat ze hebben afgesproken,
hebben ze opgeschreven.
En iedereen heeft daar z’n handtekening
onder gezet*.
Zo zijn er 54 afspraken gemaakt.
In afspraak 27 staat bijvoorbeeld
dat vaders en moeders
natuurlijk voor de kinderen moeten zorgen.
Maar dat is niet zo natuurlijk.
Want in India
leven nog
ontelbaar veel kinderen
gewoon op straat,
zonder huis,
zonder papa’s en mama’s.
In afspraak 20 staat
dat die kinderen dan
geholpen moeten worden door het land,
de regering.
Maar dat gebeurt niet overal.
In Malawi bijvoorbeeld
zijn er 600.000 weeskinderen,
zomaar over;
moet je voorstellen.
Dat zijn net zo veel kinderen
als er in Amsterdam mensen wonen.
In afspraak 24 staat
dat kinderen recht hebben op gezondheidszorg.
Er zijn zoveel landen
waar kinderen nog van honger doodgaan.
Waar geeneens schoon water is
om je mee te wassen,
je tanden te poetsen,
laat staan te drinken.
In afspraak 31 staat
dat kinderen moeten mogen spelen,
moeten mogen dansen,
tekenen, zingen, toneelspelen.
Maar hoe kan dat
als er niks in je buik zit,
als je niet kunt lopen van de pijn?
Goed,
Ik ben dan wel geen kind meer,
maar eerlijk gezegd
voel ik me na het lezen hiervan verdrietig.
Ik zou wel alle kinderen
van de hele wereld willen helpen.
Maar dat kan ik niet.
Maar één kind helpen kan ik wel.
Doe je mee?
Overgenomen uit een gedicht van Herman van Veen.
Voel je aangesproken om ook iets te doen?
Je hoeft niet de hele wereld te veranderen.
Begin met één kind.